Bewerkingen van het oppervlak
De meeste stenen kunnen op verschillende manieren glanzend, dof of ruw worden afgewerkt. Bij een toename van de glansgraad worden de kleuren in het algemeen intenser en donkerder. Ook worden sierstrips tintverschillen, aderingen, fossielen e.d. duidelijker zichtbaar; de steen gaat meer ‘leven’. Andersom geldt dat naarmate de ruwheid toeneemt, de kleuren fletser en de tintverschillen minder zichtbaar worden. Het effect van dezelfde bewerking pakt bij verschillende steensoorten anders uit.
Niet elke natuursteen kan van alle afwerkingen worden voorzien. Soms is het gewoon niet mooi, is het effect niet blijvend of is een bepaalde afwerking moeilijk te realiseren. De afwerking van het oppervlak moet worden afgestemd op de steensoort, maar ook op de toepassing, het gebruik en het onderhoud. Zo trekt een ruwer oppervlak makkelijker vuil aan en zijn beschadigingen op een glanzend oppervlak eerder zichtbaar. Hier leest u meer informatie over de verschillende bewerkingen van natuursteen.
Gezaagd
Nadat een plaat of steen is gezaagd, heeft het aan beide zijden een gezaagd oppervlak. Veelal zijn de rillen van de raamzaag of de slagen van de cirkelzaag nog te zien. Bij harde steensoorten zoals graniet zijn die beter zichtbaar dan bij zachtere steensoorten zoals kalksteen.
Een gezaagd oppervlak kan zonder verdere bewerking worden toegepast, maar meestal wordt het gladder of juist ruwer bewerkt. Dat gebeurt in de regel in een fabriek of werkplaats. Een aantal bewerkingen kan ook op locatie (‘in situ’) worden uitgevoerd.
Schuren (slijpen)
Sporen van de zaag worden bij het schuren grotendeels verwijderd. Men begint met een grofkorrelige schuurschijf die na iedere ‘schuurronde’ wordt ingewisseld voor een fijnere. De fijnere schijf slijpt telkens de krassen van de voorgaande ronde weg. De fijnheid van de schuurschijf wordt doorgaans aangegeven met de letter P, gevolgd door een getal. Dit getal geeft het aantal korrels per 100 mm2 aan. Hoe hoger het getal, des te fijner dus de schuurschijf. Overigens zegt de fijnheid van de schuurschijf niet alles over het uiterlijk van de steen. Een schuurschijf met eenzelfde fijnheid kan per steensoort een iets ander resultaat geven.
Bij een grof geschuurd oppervlak (P14, P40) zijn de schuurkrassen nog erg goed te zien. Bij een fijn geschuurd oppervlak (P60, P80, P120) is dit minder, maar nog steeds goed zichtbaar. Dit oppervlak wordt ook wel aangeduid als een ‘geslepen’ oppervlak. Een geschuurd oppervlak heeft geen glans.
Zoeten
Na het schuren wordt de steen zo glad geslepen dat deze gaat glanzen. Afhankelijk van de schuurschijf zijn er verschillende gradaties in matglans mogelijk. Een geringe glans wordt ‘licht gezoet’ genoemd, een glans die tegen polijsten aan zit wel ‘donker gezoet’. Op een gezoet vloeroppervlak zijn slijtsporen door het gebruik minder zichtbaar dan bij een hoogglans (gepolijst) oppervlak.
Polijsten
Na het donker zoeten kan met polijstschijven of een polijstvilt (met polijstpoeder of –pasta) hoogglans worden bereikt. Zo’n polijstschijf is zachter dan de steen. De glansgraad ontstaat dan ook niet door schuren, maar door lokale verhitting of een chemische reactie. Daardoor vormt zich een dun, amorf laagje (‘Beilby layer’). Op een gepolijst oppervlak zijn beschadigingen en krassen goed zichtbaar.
Stralen
Een gezaagd oppervlak krijgt door stralen een schuurpapierachtig uiterlijk. Het wordt onder hoge druk bespoten met mineralen (bijvoorbeeld olivijn) en soms met water. Deze bewerking kan ook in situ worden uitgevoerd. Het is mogelijk om smalle antislipstroken, een afbeelding of een bedrijfslogo te maken.
Oud maken
Een gezaagd oppervlak kan kunstmatig worden verouderd. Voor vloeren is dat bijzonder geschikt omdat gebruiksslijtage dan nauwelijks opvalt. Naast ‘oud gemaakt’ zijn er nog andere sierstrips aanduidingen voor deze oppervlaktebewerking zoals: antiek gemaakt, antico of anticato. Er zijn verschillende methoden:
ul class=”sc-list style1 “>
Borstelen
Dit wordt meestal uitgevoerd op een ruw bewerkt oppervlak. Bijvoorbeeld een gevlamd of een gebouchardeerd oppervlak, dat vervolgens met roterende, harde nylon borstels wordt bewerkt. De zachtere delen uit het oppervlak worden hiermee verwijderd. Het ruwe oppervlak gaat iets glanzen, afhankelijk van de hardheid van de borstels.
Frijnen
Frijnen is zowel mechanisch als handmatig mogelijk. Bij frijnen met de hand wordt het oppervlak met hamer en beitel behakt met 10 tot 30 evenwijdige groefjes per 100 mm. De beitelbreedte varieert van 20 tot 80 mm. Voor een fraai resultaat is veel ervaring nodig. Bij machinaal frijnen wordt het oppervlak met meerdere zaagbladen naast elkaar ingefreesd. Dat geeft strakke, rechte, evenwijdige lijnen. De handmatige bewerking heeft een meer gevarieerd en daardoor speels aanzien. Er bestaan vele bewerkingen die van frijnen zijn afgeleid, ieder met een eigen uiterlijk.
Boucharderen
Boucharderen gebeurt met een puntige slaghamer, die vergelijkbaar is met de tartaarhamer van de slager. De slaghamer wordt op het oppervlak geslagen, waardoor een pokdalig oppervlak ontstaat. Er kan zowel fijn, middel als grof worden gebouchardeerd. Dit kan zowel handmatig als mechanisch worden gedaan. De handmatige bewerking heeft een meer gevarieerd aanzien.
Vlammen of branden
Een hete vlam laat deeltjes van het steenoppervlak afspringen door extreme uitzettingsverschillen. Door daarna de steen snel af te koelen met water springen er vervolgens nog grotere deeltjes weg. Zo ontstaat een breukoppervlak.
Splijten
Tegels van leisteen en kwartsiet hebben een splijtoppervlak, ook wel breukoppervlak genoemd. Vanwege hun sterke gelaagdheid worden deze stenen niet op dikte gezaagd, maar gespleten. Hierdoor ontstaat een onregelmatig ruw uiterlijk met een natuurlijke variatie. De slipweerstand is hoog tot zeer hoog.